12 juni 2020 – Door het kabinet werd een consultatieversie van het wetsvoorstel voor de “Coronawet” opgesteld. Aan de hand van de “Tijdelijke wet maatregelen covid-19” worden de maatregelen die ter bestrijding van de COVID-19 pandemie door de Veiligheidsregio’s werden genomen door middel van noodverordeningen als het ware gebundeld en in één wet verankerd. Met de Coronawet wordt de 1,5 samenleving in wetgeving vastgelegd in de Wet publieke gezondheid.
De Coronawet bevat bepalingen die betrekking hebben op “publieke plaatsen” maar ook bepalingen die betrekking hebben op “besloten plaatsen”, zoals kantoorruimte. Uitgangspunt van de wet is steeds dat personen tot elkaar “een veilige afstand” moeten kunnen houden. Het wetsvoorstel maakt veel los als het gaat om aantasting van grondrechten en roept daarnaast veel vragen over de inhoud en toepassing op.
Als het gaat om “besloten plaatsen”, zoals kantoorruimte bevat de Coronawet een algemene zorgplicht voor “degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats, niet zijnde een woning, treffen van voorzieningen” om zodanige voorzieningen te treffen dat de daar aanwezige personen een veilige afstand jegens elkaar kunnen houden. Wie is dan “degene die bevoegd is” en wie kan bij de verhuur van kantoorruimte worden aangesproken als personen in het gehuurde geen veilige afstand jegens elkaar kunnen houden? Is dat de huurder of de verhuurder? Het antwoord op deze vraag blijkt niet zo eenvoudig.
Voor zover de Algemene Bepalingen (AB) behorende bij het ROZ-model 2015 onverkort van toepassing zijn verklaard op de huurovereenkomst geldt dat op grond van artikel 12.2 AB, de huurder bevoegd is zonder toestemming van de verhuurder veranderingen en/of toevoegingen in het gehuurde aan te brengen die voor de exploitatie van het bedrijf van huurder nodig zijn, mits de veranderingen en toevoegingen niet de (bouwkundige) constructie van het gehuurde en/of (technische) voorzieningen, betreffen of beïnvloeden. Voor alle veranderingen anders dan bedoeld in artikel 12.2 AB, heeft huurder de voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder nodig. Verder geldt op grond van artikel 14.3 AB dat een door verhuurder gegeven toestemming eenmalig is en niet geldt voor andere of opvolgende gevallen en de verhuurder is gerechtigd om aan die toestemming redelijke voorwaarden te verbinden.
Voor zover artikel 12.2 AB van toepassing is, is de huurder in het kader van de Coronawet degene die bevoegd is voorzieningen aan het gehuurde te treffen. Als het gaat om gemeenschappelijke ruimten die niet tot het gehuurde behoren, is dat de verhuurder. Om welke voorzieningen het dan gaat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Coronawet zegt daar niets over, maar gedacht kan worden aan het aanbrengen van bewegwijzering om looproutes te creëren, het aanbrengen van plexiglasschermen, e.d.
Voor zover het gaat om voorzieningen die de bouwkundige constructie of (technische) voorzieningen van het gehuurde betreffen of beïnvloeden, heeft de huurder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder nodig. Dat geldt ook voor het geval in de huurovereenkomst in afwijking van de algemene bepalingen is opgenomen dat huurder voor alle wijzigingen en of toevoegingen aan het gehuurde voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder nodig heeft.
Als voor alle wijzigingen en/of toevoegingen aan het gehuurde voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder nodig is, wat als de verhuurder die toestemming weigert? Wie is er dan verantwoordelijk als niet wordt voldaan aan de Coronawet? Ontstaat er dan een ‘gebrek’ waarvan de huurder kan verlangen dat deze door de verhuurder wordt opgeheven of heeft de huurder dan aanspraak op huurprijsvermindering? Of kan de verhuurder juist verlangen dat in plaats van het treffen van voorzieningen, de huurder maar met minder personen in het gehuurde aanwezig moet zijn door meer mensen thuis te laten werken?
De coronawet roept nogal wat vragen op. Daarbij speelt een rol dat niemand rekening heeft gehouden met de COVID-19 pandemie en de maatregelen die werden getroffen ter bestrijding daarvan. In ieder geval werd daarmee geen rekening gehouden in de AB behorende bij het ROZ-model. De praktijk zal dan ook moeten uitwijzen hoe in de onderlinge verhouding tussen de verhuurder en huurder moet worden voldaan aan de coronawet.
Vooralsnog werd alleen een consultatieversie van de “Tijdelijke wet maatregelen covid-19” opgesteld. Aan de hand van de reacties op de consultatieversie zal een wetsvoorstel worden ingediend bij de Tweede Kamer en vangt de parlementaire behandeling daarvan aan. Op onze site zullen wij u op de hoogte houden van het verloop van de parlementaire behandeling van de Coronawet.
Heeft u vragen over de coronawet in relatie tot de huur van kantoorruimte? Neem dan contact op met Paula van den Berg via pvandenberg@bilt.nl of Mark van Langeveld via mvanlangeveld@bilt.nl.